Rechten van niet-moslims
in een
islamitische staat

Door

Samuel Shahid

VOORWOORD

Recentelijk zijn er enkele boeken geschreven over de rechten van niet-moslims die onderworpen zijn aan de heerschappij van de islamitische wet. De meeste van deze boeken presenteerden de islamitische kijk op een gunstige manier, zonder de negatieve facetten aanwezig in deze wetten te onthullen.

Deze korte studie probeert deze wetten te onderzoeken zoals die uitgesproken worden door de Vier Scholen van Fiqh (jurisprudentie). De bedoeling van dit artikel is om de lezer de negatieve implicaties van deze wetten te onthullen zonder de tolerantere gezichtspunten van moderne hervormers te negeren.

Onze vurige hoop dat deze studie de lezer de naakte waarheid in zowel zijn positieve als zijn negatieve facetten zal onthullen.

S.S.

Concept van de “Islamitische staat”

“Een islamitische staat is in essentie een ideologische staat en is dus radicaal verschillend van een nationale staat.” Deze uitspraak van Mawdudi legt het fundament voor het politieke, economische, sociale en religieuze systeem van alle islamitische landen die de islamitische wet invoeren. Dit ideologische systeem discrimineert met opzet tussen mensen volgens hun religieuze affiliaties. Mawdudi, een prominente Pakistaanse moslimgeleerde, vat de basisverschillen tussen islamitische en seculiere staten als volgt samen:

  1. Een islamitische staat is ideologisch. Mensen die erin wonen worden verdeeld in moslims die geloven in zijn ideologie en niet-moslims die er niet in geloven.
  2. Verantwoordelijkheid voor de politiek en de regering van een dergelijk staat “moet hoofdzakelijk rusten op degenen die in de islamitische ideologie geloven.” Niet-moslims kunnen daarom niet politiek bedrijven.
  3. Een islamitische staat is gebonden om onderscheid te maken (dat is te discrimineren) tussen moslims en niet-moslims. Echter, de islamitische wet sjaria garandeert aan niet-moslims “bepaalde specifiek uitgesproken rechten waar buiten zij niet toegestaan zijn zich te bemoeien met staatszaken omdat zij niet de ideologie van de staat aanhangen.” Zodra zij het islamitische geloof aannemen, “worden zij gelijke deelnemers in alle zaken aangaande de staat en de regering.”

De bovenstaande kijk is representatief voor de Hanifieten, één van de vier islamitische scholen van jurisprudentie. De andere drie scholen zijn de Malikieten, de Hanibilieten (de strengste en meest fundamentele van alle) en de Sjafi’ ieten. Alle vier scholen zijn het dogmatisch eens over de basisleerstellingen van de islam maar verschillen in hun interpretaties over de islamitische wet afgeleid uit de volgende vier bronnen:

  1. Koran (gelezen of gereciteerd): Het heilige boek van de moslimgemeenschap dat directe citaten van Allah bevat zoals verondersteld gedicteerd te zijn door Gabriël.
  2. Hadieth (vertellingen): De verzamelingen van islamitische tradities die uitspraken en daden van Mohammed bevatten zoals die door zijn tijdgenoten, uit eerste, tweede of derde hand gehoord werden.
  3. Al-Qiyas (analogie of vergelijking): De wetsbeslissing genomen door islamitische juristen gebaseerd op precedente gevallen.
  4. Ijma' (consensus): De interpretaties van islamitische wetten uitgereikt door de consensus van gereputeerde moslimgeleerden in een bepaald land.

Tekstuele wetten voorgeschreven in de koran zijn er enkele. De deur is wijd open voor prominente geleerden bedreven in de koran, de hadith en andere islamitische discipline om hun fatwa (wettelijke mening) te geven zoals we later zullen zien.

Classificatie van niet-moslims:

In zijn artikel “The Ordinances of the People of the Covenant and the Minorities in an Islamic State,” merkt sjeik Najih Ibrahim ibn Abdullah op dat de rechtsgeleerden, niet-moslims of ongelovigen in twee categorieën verdelen: Dar-el-Harb “het huis van de Oorlog”, dat verwijst naar niet-moslims die niet gebonden zijn door een vredesverdrag of verbond en wiens bloed en bezit niet beschermd worden door de wet van bloedwraak of vergelding; en Dar-es-Salaam “het huis van de Vrede”, dat verwijst naar degenen die in drie classificaties vallen:

  1. Dhimmies (die in bewaring) zijn niet-moslims die leven in moslimlanden en instemmen om de djizja (hoofdelijke belasting) te betalen in ruil voor bescherming en veiligheid, en om onderworpen te worden aan de islamitische wet. Deze genieten een permanent verbond.
  2. Mensen van de Hoedna (bestand) zijn degenen die een vredesverdrag met moslims tekenen na verslagen te zijn in de oorlog. Zij stemmer erin toe om op hun eigen land te verblijven, maar zich te onderwerpen aan de jurisprudentie van de islam zoals de dhimmies, op voorwaarde dat zij geen oorlog tegen moslims beginnen.
  3. Moesta'min (beschermden) zijn personen die naar een islamitisch land komen als boodschappers, zakenmensen, bezoekers of studenten die over de islam willen leren. Een Moesta'min wordt verwacht geen oorlog tegen moslims te beginnen en hij is niet verplicht om de djizja te betalen, maar hem wordt aangedrongen de islam te aanvaarden. Als een Moesta'min de islam niet aanvaardt, mag hij veilig naar zijn eigen land terugkeren. Moslims zijn verboden hem op enige wijze pijn te doen. Wanneer hij terug in zijn eigen thuisland is, wordt hij behandeld als iemand die behoort tot het Huis van de Oorlog.

Dit artikel zal zich concentreren op de wetten die relevant zijn voor de dhimmies.

Islamitische wet en dhimmies

Moslim Moefti’s (wetsautoriteiten) zijn het erover eens dat het contract van de dhimmies primair aangeboden moet worden aan de Mensen van het Boek, dat zijn: christenen en joden, vervolgens aan de Magiërs of Zoroastrianen. Echter, zij zijn het oneens of een contract getekend moet worden met andere groepen zoals communisten of atheïsten. De Hanbalieten en de Sjafi’ieten geloven dat er geen contract opgesteld moet worden met de goddelozen en degenen die niet geloven in de verheven God. Hanifieten en Malikieten bevestigen dat de djizja aanvaard mag worden van alle ongelovigen ongeacht hun geloof en vertrouwen in God. Aboe Hanifa, echter, wilde niet dat heiden Arabieren deze optie hebben omdat zij het volk van de Profeet zijn. Aan hen mogen alleen twee opties gegeven worden: 1. Aanvaardt de islam of 2. wordt gedood.

De djizja (hoofdelijke belasting)

Djizja betekent letterlijk straf. Het is een beschermbelasting die geheven wordt op niet-moslims die wonen onder islamitische regimes en het bevestigt daarmee hun status voor de wet. Mawdudi zegt dat “de aanvaarding van de djizja de heiligheid van hun levens en bezit bekrachtigt, en daarna heeft noch de islamitische staat noch het moslimpubliek enig recht om hun bezittingen, eer of vrijheid te schenden.” Het betalen van de djizja is een symbool van vernedering en onderwerping omdat dhimmies niet beschouwd worden als burgers van de islamitische staat hoewel zij, in de meeste gevallen, autochtonen zijn.

Een dergelijke attitude vervreemdt de dhimmies van het actief deel uitmaken van de maatschappij. Hoe kan een dhimmie zich thuis voelen in zijn eigen land, te midden van zijn eigen mensen en met zijn eigen regering, wanneer hij weet dat de djizja, die hij betaalt, een symbool van vernedering en onderwerping is? In zijn boek “The Islamic Law Pertaining to non-Muslims,” zegt sjeik ‘Abdulla Mustafa Al-Muraghi dat de djizja alleen vrijgesteld kan worden van de dhimmie als hij moslim wordt of sterft. De Sjafi’ie herhaalt dat de djizja niet automatisch terzijde wordt geschoven wanneer de dhimmie de islam aanvaardt. Vrijstelling van de djizja is een prikkel geworden om dhimmies aan te moedigen om hun overtuiging op te geven en de islam te aanvaarden.

Sjeik Najih Ibrahim Ibn Abdulla vat het doel van de djizja samen. Hij zegt, citerend Ibn Qayyim al-Djawziyya, dat de djizja in het leven is geroepen:

“... om het bloed (van de dhimmies) te sparen, te zijn een symbool van vernedering van de ongelovigen en als een belediging en straf voor hen, en zoals de Sjafi’ieten aangeven, wordt de Djizja aangeboden als ruil voor het wonen in een islamitisch land.” Dus voegt Ibn Qayyim eraan toe: “Omdat de gehele religie aan God behoort, wil het de goddeloosheid en zijn volgelingen vernederen en hen beledigen. Het opleggen van de djizja op de volgelingen van de goddeloosheid en hen onderdrukken wordt geëist door Gods religie. De korantekst maakt een toespeling op deze betekenis wanneer die zegt: ‘totdat zij de belasting met eigen hand betalen, terwijl zij onderdanig zijn.’ (Soera 9:29). Wat hieraan tegenstrijdig is, is de ongelovigen te laten genieten van hun macht en hun religie te praktiseren zoals zij wensen, zodat zij invloed en zeggingsmacht zouden hebben.

Dhimmies en religieuze praktijken

Moslims geloven dat de dhimmiesMoeshrikoen (polytheïsten) zijn want zij zien het geloof in de Drie-eenheid als een geloof in drie goden. De islam is de enige ware religie, zo beweren zij. Daarom, om de moslims te beschermen van verval, in het bijzonder tegen de onvergeeflijke zonde van sjirk (polytheïsme), is het praktiseren verboden te midden van moslims, omdat het beschouwd wordt als de grootste gruwel. Wanneer christenen het publiek uitoefenen, wordt het een verlokking en een oproep tot afvalligheid. Het is significant hier om op te merken dat volgens Muraghi, dhimmies en ongelovigen polytheïsten zijn en daarom dezelfde behandeling moeten krijgen.

Volgens de moslimjuristen, moeten de volgende wettelijke verordeningen van dhimmies (joden en christenen) worden afgedwongen die te midden van moslims wonen:

  1. Dhimmies mogen geen nieuwe kerken, tempels of synagogen bouwen. Zij worden toegestaan om oude kerken of huizen van aanbidding te renoveren op voorwaarde dat zij geen nieuwe gebouw toevoegen. “Oude kerken” zijn die die bestonden voor de islamitische veroveringen en worden door moslims ingesloten in een vredesakkoord. De constructie van een kerk, tempel of synagoge op het Arabische Schiereiland (Saoedi-Arabië) is verboden. Het is het land van de Profeet en alleen de islam mag daar domineren. Niettemin mogen moslims, als zij dat wensen, alle niet-moslim huizen van aanbidding vernietigen in een land dat zij veroveren.
  2. Dhimmies mogen niet luid bidden of hun heilige boeken lezen in hun huizen of in hun kerken, zodat moslims hun gebeden niet horen.
  3. Dhimmies mogen niet hun religieuze boeken drukken of ze in publieke plaatsen en markten verkopen. Zij mogen ze publiceren en verkopen onder hun eigen mensen in hun kerken en tempels.
  4. Dhimmies mogen niet het kruis op hun huizen of kerken bevestigen omdat het een symbool van ongelovigheid is.
  5. Dhimmies mogen niet hun ceremoniële religieuze activiteiten op radio of tv uitzenden, de media gebruiken of foto’s van hun religieuze ceremonies in kranten of tijdschriften publiceren.
  6. Dhimmies mogen niet op straat samenkomen tijdens hun religieuze feesten; in plaats daarvan moet ieder rustig zijn gang naar zijn kerk of tempel maken.
  7. Dhimmies mogen niet in het leger tenzij er een onmisbare noodzaak voor hen is. In dit geval mogen zij geen leiderschapsposities aannemen maar worden als huurlingen beschouwd.

Mawdudi, die Hanifiet is, heeft een meer genereuze opinie richting christenen. Hij zei:

“In hun eigen dorpen en steden mogen zij zo doen (hun religie uitoefenen) met de grootste vrijheid. In pure moslimgebieden, echter, heeft een islamitische regering volledige discretie om dergelijke beperkingen te plaatsen op hun praktijken als zij dat noodzakelijk acht.”

Afvalligheid in de islam


Afvalligheid betekent verwerping van de islam door woord of daad. “De daad van afvalligheid, dus, maakt een einde van iemands aanhang van de islam.” Wanneer iemand de fundamentele geloofstellingen van de islam verwerpt, verwerpt hij het geloof, en dit is een daad van afvalligheid. Een dergelijke daad is een ernstige zonde in de islam. De koran geeft aan:

Hoe zal Allah een volk leiden, dat heeft verworpen, na te hebben geloofd, en de getuigenis te hebben afgelegd dat de boodschapper waarachtig was en nadat de duidelijke bewijzen tot hen waren gekomen? Allah leidt het onrechtvaardige volk niet. De vergelding van dezulken is slechts, dat de vloek van Allah, de engelen en de mensen, op hen rust.

Zij zullen daaronder blijven. Hun straf zal niet worden verlicht, noch zal hun uitstel worden verleend.

Behalve degenen die daarna berouw hebben en zich verbeteren. Allah is voorzeker Vergevensgezind, Genadevol. (Soera 3:86-89).

Officieel vereist de islamitische wet niet van moslims om dhimmies te dwingen de islam te aanvaarden. Het is de plicht van iedere moslim, zo zeggen zij, om de deugden van de islam te manifesteren zodat degenen die geen moslims zijn zich zullen bekeren na zijn grootheid en waarheid te hebben ontdekt. Wanneer een persoon een moslim wordt, kan hij dat niet herroepen. Als hij dat doet, zal hij eerst gewaarschuwd worden, dan zal hem drie dagen gegeven worden om te heroverwegen en spijt te betuigen. Als hij volhardt in zijn afvalligheid, is zijn vrouw gerechtigd om van hem te scheiden, zijn bezittingen worden geconfisqueerd, en zijn kinderen worden van hem genomen. Hij mag niet hertrouwen. In plaats daarvan moet hij voor de rechtbank verschijnen en ter dood veroordeeld worden. Als hij spijt betuigt, mag hij terugkeren naar zijn vrouw en kinderen of hertrouwen. Volgens de Hanifieten mag een afvallige vrouw niet huwen. Zij moet haar leven aan meditatie besteden om terug te keren tot de islam. Als zij geen spijt betuigt en niet haar woorden herroept, zal zij niet ter dood veroordeeld worden, maar zij moet vervolgd worden, geslagen en in de gevangenis gestopt worden totdat zij sterft. Andere scholen van sjaria eisen haar dood. De bovenstaande straf wordt voorgeschreven in een hadieth opgeschreven door Boechari: “Het is verteld door ‘Abaas... dat de boodschapper van Allah... zei: ‘Wie van zijn religie verandert (van islam naar een ander geloof), dood hem.’”

In zijn boek Shari`ah: The Islamic Law, merkt Doi op: "Over de doodsstraf in het geval van afvalligheid zijn alle vier scholen van islamitische jurisprudentie het unaniem eens."

Een niet-moslim die een moslim wenst te worden wordt aangemoedigd om dat te doen en iedereen, zelfs zijn vader of moeder, die hem probeert te stoppen, mag worden gestraft. Echter, iemand die een poging doet om een moslim te bekeren tot een ander geloof kan straf verwachten.

Civiele wetten

Dhimmies en moslims zijn onderworpen aan dezelfde civiele wetten. Zij moeten gelijk behandeld worden in zaken van eer, diefstal, overspel, moord en het schade van bezit. Zij moeten gestraft worden volgens de islamitische wet ongeacht hun religieuze affiliatie. Dhimmies en moslims zijn gelijk volgens islamitische wetten in het zakendoen, financiële transacties zoals verkoop, huur, firma’s, het oprichten van bedrijven, boerderijen, hypotheken en contracten. Bijvoorbeeld, diefstal wordt bestraft door het afhakken van de dief zijn hand of hij nu een moslim of een christen is. Echter, aangaande voorrechten, genieten de dhimmies niet dezelfde behandeling. Bijvoorbeeld, aan dhimmies worden geen licenties voor het dragen van wapens gegeven.

Huwen en kinderen

Een moslimvrouw kan een dhimmie-meisje trouwen, maar een dhimmie-man mag niet een moslimmeisje trouwen. Als een vrouw de islam aanneemt en zij wil trouwen, heeft haar niet-moslimse vader geen gezag om haar weg te geven aan haar bruidegom. Zij moet door een moslimvoogd weg gegeven worden.

Als een ouder een moslim is, moeten kinderen opgevoed worden als moslims. Als de vader een dhimmie is en zijn vrouw bekeert zich tot de islam, moet zij een scheiding aanvragen, dan zal zij het recht van voogdij over haar kind verkrijgen. Sommige fundamentalistische scholen zeggen dat een moslimechtgenoot het recht heeft om zijn dhimmie-vrouw op te sluiten in haar huis om haar te weerhouden van het gaan naar haar eigen gebedshuis.

Lijfstraffen

De Hanifieten geloven dat zowel dhimmies als moslims dezelfde straf voor overeenkomstige misdaden moeten ondergaan. Als een moslim een dhimmie met opzet doodt, moet hij op zijn beurt worden gedood. Hetzelfde geldt voor een christen die een moslim doodt. Echter, andere wetsscholen hebben andere interpretaties van de islamitische wet. De Sjafi’ieten verklaren dat een moslim die een dhimmie ombrengt niet gedood moet worden, omdat het niet redelijk is om een moslim met een polytheïst (Moeshrik) gelijk te stellen. In een dergelijk geval moet bloedgeld worden betaald. De straf hangt af van de wetsschool aangenomen door dat islamitische land waar de misdaad of overtreding is gepleegd. Dit illustreert de implicatie van de verschillende interpretaties van de islamitische wet gebaseerd op de Hadieth.

Iedere school probeert zijn wettige opinie te beschrijven door te verwijzen naar de Hadieth of naar een gebeurtenis in het leven van de Profeet of de “rechtgeleide” Kaliefen.

Het getuigenis van dhimmies

Dhimmies kunnen niet tegen moslims getuigen. Zij kunnen alleen getuigen tegen andere dhimmies of tegen de Moesta’min. Hun eden worden in een islamitisch hof niet als geldig beschouwd. Volgens de sjaria, is een dhimmie zelfs niet gekwalificeerd om de eed af te leggen. Muraghi spreekt onomwonden uit: “Het getuigenis van een dhimmie wordt niet aanvaard omdat Allah – moge Hij worden verheven – zei: ‘God zal de ongelovigen (kafir) niet de overhand geven over de gelovigen’ Een dhimmie, gezien als een ongelovige, kan niet tegen een moslim getuigen ongeacht zijn morele geloofwaardigheid. Als een dhimmie een andere dhimmie vals beschuldigd en een strafblad heeft, zijn zijn geloofwaardigheid en integriteit gehavend en is zijn getuigenis niet langer aanvaardbaar. Een serieuze implicatie hiervan is dat als een moslim een serieuze overtreding tegen een ander heeft begaan alleen door dhimmies gezien, het hof een probleem zal hebben om de zaak op te lossen aangezien de getuigenissen van dhimmies niet aanvaard worden. Niettemin zal dezelfde dhimmie wiens integriteit beschaamd is, als hij zich tot de islam bekeert, zijn getuigenis in gelijke mate aanvaard zien tegenover zowel dhimmies als moslims, omdat volgens de sjaria: “Door de islam te aanvaarden hij nieuwe geloofwaardigheid verworven heeft die hem in staat stelt te getuigen...” Alles wat hij moet doen is de islamitische geloofsbelijdenis voor getuigen op te zeggen, en dat zal hem verheffen van het zijn van een verworpene tot een gerespecteerde moslim genietend alle voorrechten van een vrome moslim.

Wet over persoonlijke zaken

Wat betreft persoonlijke zaken van huwen, scheiden en erven, mogen dhimmies een beroep doen op hun eigen religieuze gerechtshoven. Iedere christelijke denominatie heeft het recht en het gezag om de uitkomst van iedere zaak te bepalen. Dhimmies zijn vrij om hun eigen sociale en religieuze rituelen thuis en in de kerk te praktiseren zonder bemoeienis van de staat, zelfs in zaken als het drinken van wijn, het fokken van varkens en het eten van varkensvlees zolang zij het vlees niet aan moslims verkopen. Dhimmies hebben in het algemeen geen recht om een beroep te doen op een islamitisch gerechtshof in familiezaken, huwelijk, scheiding en erving. Echter, in het geval een moslimrechter instemt om een dergelijke zaak te behandelen, moet het hof de islamitische wet toepassen.

Politieke rechten en plichten

De islamitische staat is een ideologische staat, dus het hoofd van de staat moet natuurlijk een moslim zijn, omdat hij door de sjaria gebonden is om de staat te leiden en te regeren in overeenstemming met de koran en de soenna. De functie van zijn adviescollege is om hem te helpen bij het invoeren van de islamitische principes en de naleving van deze. Iemand die de islamitische ideologie niet aanvaart kan geen staatshoofd of een lid van het college zijn.

Mawdudi, bewust van de vereisten van de moderne maatschappij, lijkt toleranter naar dhimmies. Hij zegt:

“Wat betreft een parlement of een wetgevende macht van het moderne type die aanzienlijk anders is dan de adviesraad in de traditionele betekenis, kan deze regel worden losgelaten om zo niet-moslims toe te staan om lid te zijn op voorwaarde dat volledig in de constitutie verzekerd is dat geen wet die onverenigbaar is met de koran en de soenna, aangenomen zal worden, dat de koran en de soenna de hoofdbron van publieke wet zullen zijn en dat het staatshoofd noodzakelijk een moslim moet zijn.”

Onder deze omstandigheden, zal de invloedssfeer van niet-moslim minderheden beperkt zijn tot zaken gerelateerd aan algemene problemen van het land of tot het belang van de minderheden. Hun participatie mag de fundamentele vereisten van de islam niet beschadigen. Mawdudi voegt eraan toe:

“Het is mogelijk om een afgezonderde vertegenwoordigende vergadering voor alle niet-moslimgroepen te formeren in de hoedanigheid van een centrale vertegenwoordiging. Het lidmaatschap en het stemrecht van een dergelijke bijeenkomst zal beperkt zijn tot niet-moslims en zij zullen binnen het kader de grootste vrijheid gegeven worden.

Deze gezichtspunten verdienen niet de goedkeuring van de meeste andere scholen van de sjaria die houden dat niet-moslims geen positie mogen aannemen die hun enig gezag over een moslim kan geven. Een positie van soevereiniteit vereist de invoering van islamitische ideologie. Er wordt verondersteld dat een niet-moslim (ongeacht zijn capaciteit, oprechtheid en loyaliteit aan zijn land) zich niet kan en zich niet getrouw zal inspannen om de ideologische en politieke doelen van de islam te bereiken.

Zakenwereld

De politieke arena en de officiële publieke sectoren zijn niet het enige gebied waarin niet-moslims niet toegestaan worden om een gezagspositie in te nemen. Een moslimwerknemer die in een bedrijf werkt vraagt in een brief: “of het toegestaan is voor een moslimeigenaar (van een bedrijf) om aan een christen de bevoegdheid over moslims te geven (Al-Muslim Weekly; Vol. 8; issue No. 418; Friday 2, 5, 1993).

Als antwoord op deze vraag geven drie eminente moslimgeleerden hun wettige opinie:

Sjeik Manna` K. Al-Qubtan, professor van Hogere studies aan de School van islamitisch wet in Riyad, geeft aan dat:

In principe is de leiding van niet-moslims over moslims niet toegestaan, omdat God Almachtig zei: 'en Allah zal de ongelovigen (dat wil zeggen de christenen) op generlei wijze over de gelovigen (de moslims) doen zegevieren. (Soera 4:141). Want God – Glorie zij met Hem – heeft moslims tot de hoogste rang (over alle mensen) verhoogd en voorbestemde aan hen de macht, krachtens de korantekst waarin God de Almachtige zei: 'maar eer behoort aan Allah, Zijn boodschapper (Mohammed) en de gelovigen (de moslims)’ (Soera 63:8)

Dus, het gezag van niet-moslim over een moslim is onverenigbaar met deze twee verzen, omdat de moslim zich moet onderwerpen en gehoorzamen aan degene die de leiding over hem heeft. De moslim, daarom wordt inferieur ten opzichte van hem, en dit zal niet het geval zijn met de moslim.

Dr. Salih Al-Sadlan, professor van sjaria aan de School van Islamitische Wet, Riyad, citeert dezelfde verzen en staat erop dat het niet toegestaan is voor een ongelovige (in dit geval een christen) om de leiding te hebben over moslims in zowel de private als ook de publieke sector. Een dergelijke daad:

“veroorzaakt de vernedering van de moslim en de verheffing van de ongelovige (christen). Deze ongelovige kan zijn positie gebruiken om de moslims onder zijn leiding te vernederen en te beledigen. Het is raadzaam voor de ondernemer om God Almachtig te vrezen en alleen een moslim over de moslims aan te stellen. Ook, de geboden uitgevaardigd door de regent, moeten voorzien dat een ongelovige niet de leiding zal hebben als er een moslim beschikbaar is om de leiding te geven. Ons advies aan de ondernemer is om deze ongelovige te verwijderen en hem te vervangen door een moslim.”

In zijn antwoord merkt Dr. Fahd Al-`Usaymi, professor van islamitische studies op Teachers' College in Riyad, op dat de moslimeigenaar van de onderneming een moslimwerknemer moet zoeken die beter is dan de christelijke (manager), of gelijk aan hem of zelfs minder gekwalificeerd maar de capaciteit heeft om getraind te worden om dezelfde vaardigheden te verkrijgen als die de christen bezit. Het is voor een christen niet toegestaan om de leiding te hebben over moslims krachtens de algemene bewijzen die de superioriteit van de moslim over anderen aangeven. Vervolgens citeert hij Soera 63:8 en ook vers 22 van Soera 58:

Gij zult geen mensen vinden die in Allah en de Laatste Dag geloven, terwijl zij iemand liefhebben die Allah en Zijn boodschapper tegenwerkt, zelfs al waren dezen hun vader of hun kinderen, of hun broeders, of hun verwanten.

‘Usaymi beweert dat, zijnde onder de leiding van een christen, moslims gedwongen worden om hem te vleien en zichzelf te vernederen tot deze ongelovige in de hoop om iets te verkrijgen wat hij heeft. Dit is tegen de bevestigde bewijzen. Vervolgens schets hij het verhaal van Oemar ibn Al-Chattaab de tweede kalief, die geïrriteerd werd door één van zijn gouverneurs die een dhimmie aanwees als penningmeester en opmerkte: “Zijn de baarmoeders van de vrouwen steriel geworden dat zij slechts deze man baarden?” Vervolgens voegt ‘Usaymi eraan toe:

Moslims moeten God vrezen in hun moslimbroeders en hen trainen... want eerlijkheid en vrees voor God zijn, van oorsprong, in de moslim, in tegenstelling tot de ongelovige (de christen) die, van oorsprong, oneerlijk is en God niet vreest.

Betekent dit dat een christen die een zaak bezit geen moslim kan aannemen om te werken voor hem? Of nog sterker, betekent dit dat een dhimmie, ongeacht zijn ongelijke kwalificatie, niet aangesteld kan worden op een positie waar hij zijn land het beste kan dienen? Deze kwestie vraagt een antwoord.

Vrijheid van meningsuiting

Mawdudi, die milder is dan de meeste moslimgeleerden, presenteert een revolutionaire mening wanneer hij benadrukt dat in een islamitische staat:

“alle niet-moslims vrijheid van geweten, mening, meningsuiting en vereniging zullen hebben zoals die door moslims zelfs genoten worden, onderworpen aan dezelfde begrenzingen die door de wet moslim worden opgelegd.”

Mawdudi’s gezichtpunten worden door de meeste islamitische wetsscholen niet aanvaard, in het bijzonder wat betreft de vrijheid van meningsuiting zoals kritiek op de islam en de regering. Zelfs in een land als Pakistan, het thuisland van Mawdudi, is het illegaal om de regering of het staatshoofd te bekritiseren. Veel politieke gevangen zitten in de Pakistaanse gevangenissen en de meeste andere islamitische landen opgesloten. Door de geschiedenis heen, behalve in enkele uitzonderlijke gevallen, hebben zelfs moslims niet de vrijheid gehad om de islam te bekritiseren zonder vervolgd of ter dood veroordeeld te worden. Het is veel minder waarschijnlijk voor een dhimmie om vrijuit te gaan na de islam te hebben bekritiseerd.

In Mawdudi’s uitspraak, is de term “begrenzingen” vaag gedefinieerd. Als het explicieter was gedefinieerd, zou je, in de finale analyse, zien, dat het ieder type van kritiek tegen het islamitische geloof en de regering beteugelt.

Bovendien, hoe kunnen de dhimmies de positieve aspecten van hun religie uitdrukken wanneer zij de media niet mogen gebruiken? Wellicht bedoelde Mawdudi met zijn voorstellen om dergelijke vrijheden aan dhimmies alleen onder henzelf toe te staan. Anders worden zij aan straf onderworpen. Niettemin mogen moslims volgens de sjaria hun geloof onder alle religieuze stromingen zonder enige begrenzing propageren.

Moslims en dhimmies

Relaties tussen moslims en dhimmies zijn geclassificeerd in twee categorieën: wat verboden is en wat toegestaan is.

I. Het verbodene:

Een moslim is niet toegestaan om:

  1. de dhimmies na te doen in hun kleding of gedrag.
  2. dhimmiefeesten bij te wonen of ze op enige wijze te ondersteunen die hen macht over moslims kan geven.
  3. zijn huis of zijn land te verhuren of te verkopen voor de constructie van een kerk, een tempel, een slijterij of iets ten gunste van het dhimmie-geloof.
  4. voor dhimmies te werken in een baan die hun geloof kan bevorderen zoals het bouwen van een kerk.
  5. een bijdrage te leveren aan kerken of tempels.
  6. een vat te dragen dat wijn bevat, te werken in de productie van wijn, of varkens te vervoeren.
  7. dhimmies aan te spreken met titels als “mijn meester” of “mijn heer.”

II. Het toegestane

Een moslim is toegestaan om:

  1. financieel de dhimmies te helpen, als het geld niet aan iets wordt besteed dat in overtreding is met de islamitische wet zoals het kopen van wijn of varkensvlees.
  2. een koopoptie (prioriteit in het kopen van bezit) aan zijn dhimmiebuurman te geven. De Hanbilieten keuren dit af.
  3. eten klaargemaakt door Mensen van het Boek te nuttigen.
  4. dhimmies bij ziekte of het verlies van een geliefde te troosten. Het is voor een moslim ook toegestaan om een begrafenisstoet te begeleiden naar de begraafplaats, maar hij moet vóór de lijkkist en er niet achter lopen, en hij moet deze verlaten voordat de overledene begraven wordt.
  5. dhimmies met een huwelijk, de geboorte van een kind, de terugkomst na een lange reis of het herstel van een ziekte te feliciteren. Echter, moslims worden gewaarschuwd om geen woorden te uiten die goedkeuring kunnen suggereren van het geloof van de dhimmies, zoals: “Moge Allah u verheffen”, “Moge Allah u eren” of “Moge Allah uw religie overwinning geven.”

Conclusie

Deze studie laat zien dat niet-moslims niet als burgers door een islamitische staat beschouwd worden, zelfs als zij autochtonen zijn. Iets anders zeggen is het verhullen van de waarheid. Gerechtigheid en gelijkheid vereisen dat iedere christen Pakistani, Melanesiër, Turk of Arabier behandeld wordt als enig ander burger van zijn eigen land. Hij verdient dezelfde burgervoorrechten te genieten ongeacht zijn religieuze affiliatie. Beweren dat de islam de ware religie is en andere religies te beschuldigen van ongelovigheid is een sociaal, religieus en wettige overtreding tegen de Mensen van het Boek.

Christenen geloven dat hun religie de ware religie van God is en de islam niet. Betekent dit dat Groot-Brittannië, dat geregeerd wordt door een koningin, het hoofd van de Anglicaanse kerk moslimonderdanen als een tweederangs moet behandelen? Bovendien, waarom genieten moslims in het Westen alle vrijheden toegekend aan alle burgers van deze landen, terwijl moslimlanden autochtone christenen niet dezelfde vrijheden toekennen? Moslims in het Westen bouwen moskeeën, scholen en opleidingscentra en hebben toegang tot de media zonder enige beperking. Zij adverteren publiekelijk hun activiteiten en mogen hun islamitisch materiaal vrijelijk distribueren, terwijl autochtone christenen in een islamitisch land dit niet mogen. Waarom mogen christenen zonder vervolging in het Westen iedere religie die zij wensen aannemen terwijl een persoon in een islamitisch land die kiest om zich tot een andere religie te bekeren, een afvallige beschouwd wordt en gedood moet worden? Deze vragen en andere laat we aan de lezers over om over na te denken

REFERENTIES

  1. Abdullah, Najih Ibrahim Bin, The Ordinances of the People of the Covenant and the Minorities in an Islamic State, Balagh Magazine, Cairo, Egypt, Volume 944, May 29, 1988; Volume 945, June 5, 1988.
  2. Al Muslimun , Vol. 8; issue No, 418; Friday 2, 5, 1993.
  3. Doi, `Abdur Rahman I.; Shari`a: The Islamic Law; Taha Publishers; London UK; 1984.
  4. Mawdudi, S. Abul `Ala', The Rights of Non-Muslims in Islamic State, Islamic Publications, LTD. Lahore, Pakistan. 1982
  5. Muraghi, Abdullah Mustapha, Islamic Law Pertaining to Non-Muslims, Library of Letters. Egypt. Undated