Boechari Boek 8

Volume 1, Boek 8, Nummer 367. Overgeleverd door ‘Abdoel ‘Aziez:

Anas zei: ‘Toen Allah’s Apostel Chaibar innam, deden we het Fadjr gebed daar vroeg in de ochtend) toen het nog donker was. De Profeet was te paard en Aboe Talha was te paard ook en ik was te paard achter Aboe Talha. De Profeet passeerde mij in de laan van Chaibar snel en mijn knie raakte de dij van de Profeet. Hij ontblootte zijn dij en ik zag het wit van de dij van de Profeet. Toen hij de stad binnenging, zei hij: ‘Allahoe Akbar! Chaibar is geruïneerd. Wanneer we ook een (vijandig) natie naderen (om te vechten) dan kwaad zal de morgen zijn voor degenen die gewaarschuwd zijn.’ Hij herhaalde dit drie keer. De mensen gingen naar buiten voor hun werk en sommigen zeiden: ‘Mohammed (is gekomen).’ (Sommigen van onze metgezellen voegden eraan toe: “Met zijn leger.”) We veroverden Chaibar, namen de gevangen, en de buit werd verzameld. Dihja kwam en zei: ‘O Allah’s Profeet! Geef me een slavenmeisje van de gevangenen.’ De Profeet zei: ‘Ga en neem een slavenmeisje.’ Hij nam Safia bint Hoejajj. Een man kwam tot de Profeet en zei: ‘O Allah’s Apostel! U gaf Safia bint Hoejajj aan Dihja en zij is de hoofd maîtresse van de stammen van Qoeraiza en An-Nadier en zij past bij niemand dan u.’ Dus de Profeet zei: ‘Breng hem met haar.’ Dus Dihja kwam met haar en toen de Profeet haar zag, zei hij tot Dihja: ‘Neem van de gevangen een slavenmeisje behalve haar.’ Anas voegde eraan toe: De Profeet liet haar vrij en huwde haar.”

Thabit vroeg Anas: “O Aboe Hamza! Wat betaalde de Profeet haar (als Mahr)?” Hij zei: “Zij zelf was haar Mahr omdat hij haar vrijliet en toen haar trouwde.” Anas voegde toe: “Onderweg, kleedde Oemm Soelaim haar voor de huwelijksceremonie en ’s nachts zond hij haar als een bruid naar de Profeet. Dus de Profeet was een bruidegom en hij zei: “Wie wat eten heeft moet het brengen.’ Hij spreidde uit een lederen kleed (voor het voedsel) en sommigen brachten dadels en anderen kookboter. (Ik denk hij (Anas) noemde As-SawTq). Dus bereidden zij een maaltijd van Hais (een soort meel). En dat was de Walrma (het huwelijksbanket) van Allah’s Apostel.”

Volume 1, Boek 8, Nummer 387.

Verteld door Anas bin Malik:

Allah’s Apostel zei: “Ik ben geboden om tegen de mensen te vechten totdat zij zeggen: “Er is geen god dan Allah”. En als zij dit zeggen, bidden zoals onze gebeden, zich naar onze Qibla richten en slachten zoals wij slachten, dan zullen hun bloed en bezit heilig zijn voor ons en we zullen ons niet met hen bemoeien behalve wettelijk en hun afrekening zal bij Allah zijn.”Verteld door Maimoen ibn Sia dat hij Anas bin Malik vroeg: “O Aboe Hamza! Wat maakt het leven en bezit van een persoon heilig?” Hij antwoordde: “Degene die zegt: ‘Niemand heeft het recht om aanbeden te worden dan Allah’, zich richt naar onze Qibla tijden de gebeden, net als ons bid en ons geslacht dier eet, dan is hij een moslim, en heeft dezelfde rechten en verplichtingen als andere moslims hebben.”

Volume 1, Boek 8, Nummer 399.

Verteld door Anas bin Malik:

De Profeet zag speeksel in de richting van de Qibla (op de muur van de moskee) en hij ergerde zich eraan en de walging was duidelijk van zijn gezicht af te lezen. Dus hij stond op en schraapte het er af met zijn hand en zei: “Als iemand van jullie gaat staan voor het gebed, spreekt hij persoonlijk met zijn Heer of zijn Heer is tussen hem en zijn Qibla. Daarom moet niemand van jullie in de richting van de Qibla spugen maar men kan naar links spugen of onder zijn voet. De Profeet nam toen de hoek van zijn kleed, spuugde erin en zei: “Of je kan het op deze manier doen.”

Volume 1, Boek 8, Nummer 427.

Verteld door ‘Aïsja en ‘Abdoella bin ‘Abbaas:

Toen het laatste moment van het leven van Allah’s Apostel kwam, begon hij zijn ‘Chamisa’ op zijn gezicht te plaatsen en toen hij zich heet voelde en ademnood had, nam hij het van zijn gezicht en zei: “Moge Allah de joden en christenen vervloeken want zij bouwden plaatsen van aanbidding nabij de graven van de profeten.” De Profeet waarschuwde (moslims) voor wat degenen hadden gedaan.

Volume 1, Boek 8, Nummer 449:

Verteld door ‘Aïsja:

Toen de verzen van Soera Al-Baqarah over de woeker Riba werden geopenbaard, ging de Profeet naar de moskee en reciteerden ze voor de mensen en verbood toen de handel van alcohol.


Boechari index