De zoektocht naar de verloren Jezus

Deel 3: De komst van het koninkrijk

© Andy Bannister, 2002

Het verhaal tot nu toe…

In het eerste deel van De zoektocht naar de verloren Jezus -serie keken we naar waarom het voor moslims belangrijk is om meer van de historische Jezus van Nazaret te ontdekken. De koran geeft weinig informatie over hem en als moslims zeggen dat zij hem eren en respecteren, dan is het belangrijk dat zij de geschiedenis verstaan. Omdat zelfs een vluchtige lezing van de historische data over Jezus van Nazaret onthult dat hij zichzelf zeker niet als slechts één in de lange lijn van profeten zag, komt voor iedere student van de geschiedenis de levensbelangrijke vraag naar voren: Wat dacht Jezus zelf dat hij was?

Het antwoord is dat Jezus zichzelf zag als de messias – een titel die zowel de bijbel als de koran hem geeft. De laatste keer – in het tweede deel van De zoektocht van de verloren Jezus -serie – keken we naar de cruciale belangrijke vraag die moslims soms over het hoofd zien. Wat betekent het om te zeggen dat Jezus de messias is? Wat betekent het woord messias? Hoe zag Jezus zijn rol als messias? En wat betekent dat voor ons vandaag de dag?

Nu, in het derde deel in De zoektocht naar de verloren Jezus -serie, wenden we ons tot een andere belangrijke vraag, één die niet alleen meer licht schijnt op Jezus’ Messiaanse identiteit, maar ook op wat Jezus dacht dat hij met zijn bediening bereikt had. De vraag: “Wat bereikte Jezus?” is een levensbelangrijke. Moslims zouden zeggen dat hij eenvoudigweg een belangrijke profeet was, die sprak wat Allah hem aan het volk van Israël gebood te zeggen. Echter, zoals we hebben gezien in de twee voorgaande delen van deze serie, schieten moslimdefinities vaak te kort omdat zij niet in de geschiedenis gegrond zijn. Om te begrijpen wat Jezus zelf dacht dat hij aan het doen was, moet je kijken naar twee verschillende gebieden:

In het bijzonder wanneer je het onderricht van Jezus bestudeert zoals opgeschreven in de nieuwtestamentische evangeliën, valt iets erg op. Een frase die meer dan wellicht enig ander gevonden wordt op de lippen van Jezus is: het koninkrijk van God. Jezus verwees meer dan 100 keer in zijn prediking en onderwijs naar het koninkrijk van God, voor hem was het een levensbelangrijk concept:

Het centrale aspect van het onderricht van Jezus betrof het koninkrijk van God. Hierover kan geen twijfel zijn en geen geleerde vandaag de dag betwijfelt dit. Jezus verscheen als iemand die het koninkrijk proclameerde; al het andere in zijn boodschap en bediening dient een functie in verband met die proclamatie en ontleent zijn betekenis eraan. [1]

De meeste van zijn gelijkenissen werden verteld om aspecten van het koninkrijk van God uit te leggen. Jezus verwijst naar de komst van het koninkrijk, spreekt van zijn handelingen als tekenen van het koninkrijk, enzovoort, enzovoort. Als moslims willen begrijpen wat Jezus leerde en deed, dan is het belangrijk om grip te krijgen op wat Jezus met deze mysterieuze frase bedoelde. Dus wat is het “koninkrijk van God”? Om die vraag te beantwoorden, moeten we ontdekken wat het oude testament erover te zeggen heeft – en wat het voor een eerste eeuwse jood zou hebben betekend.

Het koninkrijk van God in het oude testament

Het oude testament is gevuld met rijke beelden die Jezus gebruikte als hij over het koninkrijk van God sprak. Centraal in de hele boodschap van het oude testament is het idee van God als koning, niet alleen van Israël, maar van de hele wereld:

‘HEER [2], God van onze voorouders, u bent God in de hemel en u heerst over de koninkrijken van alle volken. In uw hand liggen macht en kracht besloten, niemand kan zich tegen u verzetten. (2 Kronieken 20:6)

Maar alleen de HEER is werkelijk God,
hij is de levende God, de eeuwige koning.
Door zijn woede beeft de aarde,
tegen zijn toorn houden volken geen stand.’
( Jeremia 10:10)

Echter, behalve het spreken van God als koning van alle naties, is er ook een rode draad in de leer van de oudtestamentische profeten die spreekt van een dag waarop God koning zal worden. Hoewel het inderdaad waar mag zijn, argumenteert het oude testament, dat God koning is van iedere natie, wat zie je als je om je heen kijkt? Menselijke zonde en rebellie, hoogmoed en ongehoorzaamheid, ongerechtigheid, ziekte, hongersnood en oorlog. De oudtestamentische profeten keken vooruit naar een dag waarop God met macht in zou grijpen om zijn koninklijke heerschappij te tonen, het verkeerde te herstellen, af te rekenen met ongerechtigheid en zonde, en zijn koningschap te verzekeren. Eén van de beste voorbeelden hiervan werd door de oudtestamentische profeet Zacharia uitgesproken:

1 Er komt een dag dat de HEER zal ingrijpen, Jeruzalem, dat de buit binnen je muren wordt verdeeld. 2 Ik zal alle volken samenbrengen – zegt de HEER – om tegen Jeruzalem ten strijde te trekken. De stad zal worden ingenomen, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen verkracht. De helft van de inwoners wordt in ballingschap weggevoerd, maar het deel dat overblijft zal niet worden uitgeroeid. 3 Daarna zal de HEER uittrekken en de strijd tegen die volken aanbinden, net als weleer. 4 Die dag zal hij zijn voeten op de Olijfberg planten, ten oosten van Jeruzalem. De Olijfberg zal in tweeën splijten: de ene helft glijdt weg naar het noorden en de andere naar het zuiden, zodat er een breed dal ontstaat van oost naar west. 5 Jullie zullen wegvluchten, het dal in tussen die twee bergketens die zullen reiken tot aan Asel, zoals jullie ook gevlucht zijn bij de aardbeving in de tijd dat koning Uzzia regeerde over Juda. En de HEER, mijn God, zal verschijnen met al de zijnen. 6 Op die dag zal er geen licht zijn; de hemellichamen verliezen hun glans. 7 Op die ene dag, die alleen de HEER kent, zal er geen onderscheid zijn tussen dag en nacht. Pas tegen het vallen van de avond zal er weer licht gloren. 8 Als die tijd aanbreekt, zal er in Jeruzalem zuiver water ontspringen: de ene helft zal in het oosten in zee uitmonden en de andere helft in het westen, zowel in de zomer als in de winter. 9 En de HEER zal koning worden over de hele aarde. Dan zal de HEER de enige God zijn en zijn naam de enige naam. ( Zacharia 14:1-9)

In de loop der tijd groeide deze hoop dat God groots zou handelen in de geschiedenis om zijn heerschappij en koningschap te vestigen, sterker in het jodendom. Doordat Gods volk door de trauma van de ballingschap en terugkeer ging en vervolgens leed aan de onderdrukking van machtiger naties rondom hen, werd deze hoop gevormd en verfijnd. Langzamerhand gingen de joden geloven dat dingen op aarde zó slecht waren en dat zonde, ongerechtigheid en onderdrukking onbeheersbaar waren, dat wanneer God groots in de geschiedenis zou handelen, dat dat het einde van de geschiedenis zelf zou zijn. Wanneer het koninkrijk van God komt – werd geloofd – dan zal een streep onder de menselijke geschiedenis getrokken worden. (Tot op zekere hoogte kan dit idee worden vergeleken met de sterke leerstelling in de islam over het laatste oordeel, waarover veel in de koran gesproken wordt. Wanneer die dag komt – volgens islamitisch geloof – zal de menselijke geschiedenis aan een einde komen).

Het koninkrijk van God in het oude testament behelsde een ingrijpen van God in de geschiedenis waarin Gods verlossende bedoeling volledig wordt vervuld. Het koninkrijk van God is altijd een aardse hoop, hoewel een aarde verlost van de vloek van het kwaad. Echter, de oudtestamentische hoop is altijd moreel en niet speculatief. Het laat het licht van de toekomst schijnen op het nu... God zou handelen in de nabije toekomst om Israël te redden of te oordelen... te handelen voor zijn volk. [ 3]

Dit geloof was sterk aanwezig onder Jezus’ eerste eeuwse tijdgenoten, zoals aangetoond kan worden met historisch bewijs uit die tijd. Bijvoorbeeld door de Dode Zee-rollen geschreven door de Essenen te Qumran te onderzoeken. Dit eerste eeuwse joodse geloof in Gods koninklijke heerschappij, in de komst van zijn koninkrijk, kan als volgt worden samengevat:

George Ladd – die we hierboven citeerden – heeft handig dit krachtige oudtestamentische en joodse begrip van de geschiedenis geïllustreerd met het volgende diagram dat aantoont hoe het jodendom van Jezus’ dagen geloofde in wat beschreven kan worden als twee tijdperken: Dit tijdperk gekarakteriseerd door het kwade, zonde en lijden, en het te komen tijdperk, wanneer Gods koninkrijk aan de macht komt.

Tekenen van het koninkrijk

We hebben gezien hoe het jodendom van Jezus’ dagen vooruit keek naar de dag waarop God vastbesloten zou handelen in de geschiedenis, waarop hij groots zijn koningschap zou uitoefenen. Maar dit was geen vage, ongedefinieerde, inhoudsloze hoop – joden van Jezus’ dagen begrepen wat deze komst van het koninkrijk zou inhouden. Zij vonden deze informatie in de oudtestamentische profeten en drukten hun hoop uit in hun eigen geschriften. Eén van de meest waardevolle ontdekkingen in het ontsluiten van meer van de geschiedenis van de eerste eeuw, was de ontdekking van de Dode Zee-rollen in de veertiger jaren. Dit waren kopieën van het oude testament en gemeenschapsgeschriften van een joodse sekte die bekend stond als de Essenen, een radicale afscheidingsbeweging die leefde in de woestijn te Qumran rond de tijd van Jezus. Omdat zó veel van hun geschriften bewaard zijn gebleven, hebben historici een ander uniek venster [ 4] tot de hoop en het geloof van de joden die in dezelfde tijd als Jezus leefden.

Hier is de tekst van een fragment van een Qumran-manuscript dat ons inzicht geeft in enkele van de fervente verwachtingen die joden in de tijd van Jezus hadden over de komst van het koninkrijk van God. Een gebeurtenis die de Qumran-gemeenschap duidelijk verbindt met het werk van de messias.

De hemelen en de aarde zullen luisteren naar zijn messias
en geen erin zal dwalen van de geboden van de heiligen.
Zoekers van de Heer, versterk uzelf in zijn dienst!
Al u hoop in (uw) hart, zal u niet de Heer hierin vinden?
Want de Heer zal naar de vromen luisteren en de rechtvaardigen bij naam noemen.
Over de armen zal zijn geest zweven en zal de getrouwen met zijn macht vernieuwen.
En hij zal de vromen op de troon van het eeuwige koninkrijk verheerlijken.
Hij die de gevangen bevrijdt, het zicht herstelt bij de blinden, de krommen rechtmaakt.
En voor altijd zal ik kleven aan de hoop en in zijn genade...
En de vruchten... zullen niet voor iemand uitgesteld worden.
En de Heer zal glorieuze dingen bereiken die nog nooit gezien zijn
Want hij zal de gewonden helen, en de doden opwekken en goed nieuws aan de armen brengen
( Qumran fragment 4Q521)

Merk enkele van de kernideeën op – de blinden zullen zien, de armen zullen met Gods geest gevuld worden, de gewonden zullen geheeld worden, de doden zullen opgewekt worden, en de armen zullen hoop en het goede nieuws gegeven worden. De boodschap van hoop en verwachting werd niet uitgevonden door eerste eeuwse joden maar werd gevonden in de oudtestamentische profeten. Daar vinden we profeten zoals Jesaja die profeteert:

1 De geest van God, de HEER, rust op mij,
want de HEER heeft mij gezalfd.
Om aan armen het goede nieuws te brengen
heeft hij mij gezonden,
om aan verslagen harten hoop te bieden,
om aan gevangenen hun vrijlating bekend te maken
en aan geketenden hun bevrijding,
2 om een genadejaar van de HEER uit te roepen
en een dag van wraak voor onze God,
om allen die treuren te troosten,
3 om aan Sions treurenden te schenken
een kroon op hun hoofd in plaats van stof,
vreugdeolie in plaats van een rouwgewaad,
feestkledij in plaats van verslagenheid.
Men noemt hen ‘ Terebinten van gerechtigheid’,
geplant door de HEER als teken van zijn luister.
(Jesaja 61:1-3)

4 Zeg tegen het moedeloze volk:
‘Wees sterk en vrees niet,
want jullie God komt met zijn wraak.
Gods vergelding zal komen,
hijzelf zal jullie bevrijden.’
5 Dan worden blinden de ogen geopend,
de oren van doven worden ontsloten.
6 Verlamden zullen springen als herten,
de mond van stommen zal jubelen:
waterstromen zullen de woestijn splijten,
beken de dorre vlakte doorsnijden.
7 Het verzengde land wordt een waterplas,
dorstige grond wordt waterrijk gebied;
waar eenmaal jakhalzen huisden,
maakt dor gras plaats voor riet en biezen.
8 Daar zal een gebaande weg lopen,
‘Heilige weg’ genaamd,
geen onreine zal die betreden.
Over die weg zullen zij gaan,
maar dwazen zijn er niet te vinden.
9 Geen leeuw of roofdier zal daar komen,
geen enkel wild dier dwaalt er rond,
ze blijven er allemaal weg,
alleen zij die verlost zijn zullen daar gaan.
10 Zij die de HEER heeft bevrijd, keren terug.
Jubelend komen zij naar Sion,
gekroond met eeuwige vreugde.
Gejuich en vreugde trekken de stad binnen,
gejammer en verdriet vluchten eruit weg.
(Jesaja 35:4-10)

Dit was de brandende hoop in tijdgenoten van Jezus in het eerste eeuwse Palestina. Zij geloofden in een God die groots in het verleden gehandeld had en dat in de toekomst opnieuw zo zou doen. Ondanks de onderdrukking van de Romeinse heerschappij, vestigden zij hun geloof in Gods komende koninkrijk. Spreken van Gods aanbrekende koninkrijk was spreken van:

… de handeling van de Verbondsgod, binnen Israëls geschiedenis, om haar schatten te herstellen, om een einde te maken aan de bittere periode van ballingschap, en om, door haar, het kwade te verslaan dat de gehele wereld regeerde. Dit herstel van Israël, gevierd in de reguliere liturgie [zoals de Psalmen], is onderdeel van de betekenis van haar God die koning wordt. Israël zelf is het volk door wie de koning zal regeren. [ 5]

Dit nu was de achtergrond waarin Jezus leerde en diende. Toen Jezus sprak van het “koninkrijk van God” – zoals hij keer op keer deed – was dit wat als eerste in de hoofden van zijn luisteraars opkwam. Maar de volgende vraag is de volgende, leerde Jezus iets nieuws over het koninkrijk van God, of geloofde hij eenvoudigweg precies hetzelfde als zijn tijdgenoten? Als je precies kijkt naar wat Jezus over dit belangrijke onderwerp zei, zie je – zoals met veel onderwerpen – dat Jezus uniek was.

Jezus en het koninkrijk van God

Wat origineel was in Jezus’ onderricht over het koninkrijk van God, was niet de inhoud – hij sprak over vergeving, genezing en het herstel van Gods volk. Nee, Jezus was origineel in twee aspecten: de manieren waarop het koninkrijk van God zouden komen en de timing van het koninkrijk. Wat betreft beide onderwerpen nam Jezus radicaal afstand van zijn eerste eeuwse tijdgenoten.

De manieren waarop het koninkrijk zou komen

We hebben gezien hoe joden uit de eerste eeuw wisten dat Gods koninkrijk aan het komen was. De vraag was niet of God groots zou handelen in de geschiedenis maar hoe en door wie. Messiaanse bewegingen waren alom aanwezig in de eerste eeuw. Hoewel christenen en moslims het eens zijn dat Jezus de messias is [ 6], waren er genoeg andere kandidaten voor het messiasschap in het eerste eeuwse Palestina. De verschillende joodse groepen verschillen erg over de manieren waarop het koninkrijk van God zou komen. Bijvoorbeeld:

Jezus echter verwierp alle drie populaire opties. Hoewel hij de kwalificatie mag hebben gedeeld, dat de maatschappij waarin hij leefde kwaad en zondig was, geloofde hij niet dat terugtrekking uit deze wereld de manier is om daarmee om te gaan. Zo vielen zijn vijanden hem graag aan op het punt van zijn omgang met de verschoppelingen van de maatschappij:

16 Toen de Farizeese schriftgeleerden zagen dat hij samen met zondaars en tollenaars at, zeiden ze tegen zijn leerlingen: ‘Eet hij met tollenaars en zondaars?’ 17 Jezus hoorde dit en zei tegen hen: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel; ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’ (Marcus 2:16-17)

36 Een van de Farizeeën nodigde hem uit voor de maaltijd, en toen hij het huis van de Farizeeër was binnengegaan, ging hij aan tafel aanliggen. 37 Een vrouw die in de stad bekendstond als zondares had gehoord dat hij bij de Farizeeër thuis zou eten, en ze ging naar het huis met een albasten flesje met geurige olie. 38 Ze ging achter Jezus staan, aan het voeteneinde van het aanligbed; ze huilde en zijn voeten werden nat door haar tranen. Ze droogde ze met haar haar, kuste ze en wreef ze in met de olie. 39 Toen de Farizeeër die hem had uitgenodigd dit zag, zei hij bij zichzelf: Als hij een profeet was, zou hij weten wie de vrouw is die hem aanraakt, dat ze een zondares is. 40 Maar Jezus zei tegen hem: ‘Simon, ik heb je iets te zeggen.’ ‘Meester, spreek!’ zei hij. 41 ‘Er was eens een geldschieter die twee schuldenaars had: de een was hem vijfhonderd denarie schuldig, de ander vijftig. 42 Omdat ze het geld niet konden terugbetalen, schold hij beiden hun schuld kwijt. Wie van de twee zal hem de meeste liefde betonen?’ 43 Simon antwoordde: ‘Ik veronderstel degene aan wie hij het grootste bedrag heeft kwijtgescholden.’ Hij zei tegen hem: ‘Dat is juist geoordeeld.’ 44 Toen draaide hij zich om naar de vrouw en vroeg aan Simon: ‘Zie je deze vrouw? Ik ben in jouw huis te gast, en je hebt me geen water voor mijn voeten gegeven; maar zij heeft met haar tranen mijn voeten natgemaakt en ze met haar haar afgedroogd. 45 Je hebt me niet begroet met een kus; maar zij heeft, sinds ik hier binnenkwam, onophoudelijk mijn voeten gekust. 46 Je hebt mijn hoofd niet met olie ingewreven; maar zij heeft met geurige olie mijn voeten ingewreven. 47 Daarom zeg ik je: haar zonden zijn haar vergeven, al waren het er vele, want ze heeft veel liefde betoond; maar wie weinig wordt vergeven, betoont ook weinig liefde.’ 48 Toen zei hij tegen haar: ‘Uw zonden zijn u vergeven.’ 49 Zijn tafelgenoten dachten bij zichzelf: Wie is hij, dat hij zelfs zonden vergeeft? 50 Hij zei tegen de vrouw: ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede.’ (Lucas 7:36-49)

De “heilige oorlog”-optie om het koninkrijk van God te vestigen, was wellicht de populairste in die tijd. Rebellenleiders waren vaak populaire helden en genoten brede steun onder het gewone volk. Niettemin was Jezus niet bang om afstand te doen van het idee om met geweld en revolutie het koninkrijk van God te vestigen. Zoals met veel andere onderwerpen was Jezus hierover uitgesproken:

38 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Een oog voor een oog en een tand voor een tand.” 39 En ik zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren.
41 En als iemand je dwingt één mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem op.
43 Jullie hebben gehoord dat gezegd werd: “Je moet je naaste liefhebben en je vijand haten.” 44 En ik zeg jullie: heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen,
(Matteüs 5:38-39, 41, 43-44)

In het eerste eeuwse Palestina zou het voor iedereen in het publiek van Jezus’ bergrede erg duidelijk zijn. Door één type persoon in het bijzonder werd je waarschijnlijk gedwongen om een mijl te gaan – en dat was de Romeinse soldaat. De soldaten van de bezettende macht wezen regelmatig jonge joodse manen aan om zware uitrusting voor hen te dragen; geen wonder dat ondermeer hierdoor altijd het gesprek over een revolutie in de lucht hing. Doch Jezus distantieerde zich hiervan, hij gaf geen signaal tot het mobiliseren tot de heilige oorlog, maar gaf in plaats daarvan de moeilijke instructies dat je je vijanden moet liefhebben en voor hen moet bidden, ondanks het feit dat zijn zicht op oorlogsvoering en bloedvergieten in het bijzonder welbekend is.

47 Nog voor hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. 48 Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus,’ had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ 49 Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste hem. 50 Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen hem gevangen. 51 Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af. 52 Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen.  (Matteüs 26:47-52)

Dus als Jezus de populaire opties van een gewelddadige revolutie of gehele terugtrekking verwierp, hoe dacht hij dat Gods koninkrijk in de geschiedenis zou aanbreken? Hoe zou bevrijding en vergeving, heling en hoop, uitstorten op het volk van God en vervolgens op een wijdere wereld. Jezus geloofde, vrij eenvoudig, dat het koninkrijk van God in de geschiedenis zou aan breken niet door oorlog of terugtrekking, maar door hem.

14 Nadat Johannes gevangen was genomen, ging Jezus naar Galilea, waar hij Gods goede nieuws verkondigde. 15 Dit was wat hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en hecht geloof aan dit goede nieuws.’ (Marcus 1:14-15)

Commentaar gevend op het bovengenoemde vers, schrijft de nieuw testament geleerde George Beasley-Murray:

Er is een hele reeks van uitspraken van Jezus die ons dwingt om het bovengenoemde vers te interpreteren als het verklaren van de inauguratie van Gods koninkrijk door de aanwezigheid, de daden, en de woorden van Jezus als het instrument van het koninkrijk… [veel] handelingen van Jezus verwijzen naar het aanbreken van het koninkrijk van God door zijn daad en zijn imperiaal woord. [ 8]

Straks zullen we enkele voorbeelden onderzoeken van de “reeks van uitspraken” waar Beasley-Murray naar verwijst. Jezus liet voortdurend zien dat hij geloofde dat het koninkrijk van God uitzonderlijk verpakt was in zijn onderwijs, bediening en wonderen. Hij was niet slechts een profeet, die zoals allen voor hem aankondigde dat het koninkrijk van God op een dag zou komen, dat het hoogtepunt van Israëls hoop uiteindelijk bereikt zou worden. Maar hij kondigde aan dat in hem, het lang gehoopte koninkrijk in de geschiedenis aan het aanbreken was. Je kunt ofwel hem verwerpen en het koninkrijk verwerpen ofwel hem aanvaarden, hem volgen en het koninkrijk aanvaarden.

14 Daarop kwamen de leerlingen van Johannes bij hem en vroegen: ‘Waarom vasten wij en de Farizeeën wel regelmatig, en uw leerlingen niet?’ 15 Jezus antwoordde: ‘Bruiloftsgasten kunnen toch niet treuren zolang de bruidegom bij hen is? Maar er komt een dag dat de bruidegom bij hen wordt weggehaald, dan zullen ze vasten. (Matteüs 9:14-15)

Het punt dat Jezus hier maakt is dat vasten nodig is voor degenen die wachten op het te komen koninkrijk van God, maar dat het echter niet van toepassing is voor degene die het werkelijk brengt.

18 Let dus goed op hoe jullie luisteren: want wie iets heeft zal nog meer krijgen; maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij denkt te hebben worden ontnomen.’
19 Zijn moeder en zijn broers kwamen naar hem toe, maar ze konden niet bij hem komen vanwege de menigte. 20 Zijn toehoorders zeiden tegen hem: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten, ze willen u spreken.’ 21 Maar hij antwoordde: ‘Mijn moeder en mijn broers zijn degenen die naar het woord van God luisteren en ernaar handelen.’
22 Op een van die dagen stapte hij in een boot, samen met zijn leerlingen, en zei tegen hen: ‘Laten we naar de overkant van het meer gaan,’ en ze voeren het meer op. 23 Onderweg viel hij in slaap. Er kwam een wervelstorm opzetten, zodat de boot water maakte en dreigde te zinken. 24 Ze maakten hem wakker en riepen: ‘Meester, Meester, we vergaan!’ Hij stond op en sprak de wind en de golven bestraffend toe. Daarop ging de wind liggen en kwam het water tot rust. 25 Hij vroeg hun: ‘Waar is jullie geloof?’ De leerlingen waren geschrokken en zeiden vol verbazing tegen elkaar: ‘Wie is hij toch, dat zelfs de wind en het water zijn bevelen gehoorzamen?’
26 Ze voeren verder naar het gebied van de Gerasenen, dat tegenover Galilea ligt. 27 Toen hij aan land stapte, kwam hem vanuit de stad een man tegemoet die door demonen bezeten was. Deze man droeg al geruime tijd geen kleren meer en woonde niet in een huis, maar in de rotsgraven.
(Lucas 18:18-27)

Opnieuw zien we de kernthema’s van Jezus’ prediking en onderwijs verbonden – toegang tot het koninkrijk van God is verbonden aan het volgen van hem. Aan de rijke jongeman werd de mogelijkheid geboden om Jezus te volgen, om het koninkrijk binnen te gaan, niettemin werd hij door zijn grote rijkdom verhinderd. De zaak van rijkdom is niet waar het hier overgaat. In plaats daarvan valt hier de manier op waarop Jezus beweert niet alleen degene te zijn die het koninkrijk brengt, maar ook degene te zijn die de toegang er tot beheert. [ 9]

14 Hij [Jezus] dreef een demon uit die niet kon spreken. Toen de demon verdreven was, begon de stomme te spreken en de mensenmenigte stond verbaasd. 15 Maar enkelen van hen zeiden: ‘Dankzij Beëlzebul, de vorst der demonen, kan hij demonen uitdrijven.’ 16 Anderen verlangden van hem een teken uit de hemel om hem op de proef te stellen. 17 Maar hij kende hun gedachten en zei tegen hen: ‘Elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is wordt verwoest, en huis na huis stort in. 18 Als ook Satan innerlijk verdeeld is, hoe kan zijn koninkrijk dan standhouden? Jullie zeggen toch dat ik dankzij Beëlzebul demonen uitdrijf! 19 Als ik inderdaad dankzij Beëlzebul demonen uitdrijf, door wie drijven jullie eigen mensen ze dan uit? Zij zullen dan ook jullie rechters zijn! 20 Maar als ik dankzij een kracht die van God komt demonen uitdrijf, dan is het koninkrijk van God bij jullie gekomen. (Lucas 11:14-20)

Jezus verbindt uitdrukkelijk zijn bediening aan de komst van het koninkrijk van God. De twee zijn niet te scheiden. Dit maakt Jezus niet alleen uniek onder zijn eerste eeuwse tijdgenoten, maar maakt hem een uniek persoon binnen de geschiedenis. De oudtestamentische profeten spraken keer op keer over de tijd dat Gods koninkrijk zou aanbreken in de geschiedenis – Jezus ging veel verder, door te beweren dat door hem deze grote hoop waar aan het worden was.

Jezus geloofde duidelijk dat met zijn eigen werk iets dramatisch nieuws reeds aan het gebeuren was. De dagen van voorbereiding waren voorbij; Israëls God was nu aan het handelen op de manier zoals hij vanouds beloofd had. [ 10]

De timing van het koninkrijk

We zagen eerder hoe de meeste joden van Jezus’ tijd dachten in termen van twee “tijdperken”: een huidig slecht tijdperk, gekarakteriseerd door lijden en zonde en de onderdrukking van Gods volk door hun vijanden, en een verheven toekomstig tijdperk, waarin Gods koninkrijk in de geschiedenis zal aanbreken, wanneer God het foute goed zou maken, het lijden beëindigen, en zijn volk doen overwinnen. Het was iets waar joden voortdurend naar uitkeken, want zij zagen het koninkrijk van God als iets dat in de toekomst zou gebeuren. Als het kwam, zou dat het einde van de huidige geschiedenis zijn. Een concept in overeenstemming met de oordeelsdag in islamitisch denken. Niettemin zien we opnieuw dat Jezus met zijn tijdgenoten over dit punt verschilde. Hij leerde dat het koninkrijk van God niet ergens ver weg in de geschiedenis zou komen, maar dat het nu groots aan het aanbreken was.

[Jezus zei tot zijn discipelen:] 16 Gelukkig jullie ogen omdat ze zien, en jullie oren omdat ze horen! 17 Want ik verzeker jullie: vele profeten en rechtvaardigen hebben ernaar verlangd te zien wat jullie zien, maar ze kregen het niet te zien, en te horen wat jullie horen, maar ze kregen het niet te horen. (Matteüs 13:16-17)

Dit thema van Jezus, zichzelf niet ziende als een aanwijzer naar iets groters, maar daar als degene die werkelijk het koninkrijk vestigt, wordt ergens anders door de evangeliën opgepikt:

2 Toen Johannes in de gevangenis over het optreden van de messias hoorde, stuurde hij enkele van zijn leerlingen naar hem toe 3 met de vraag: ‘Bent u degene die komen zou of moeten we een ander verwachten?’ 4 Jezus antwoordde: ‘Zeg tegen Johannes wat jullie horen en zien: 5 blinden kunnen weer zien en verlamden weer lopen, mensen met huidvraat worden gereinigd en doven kunnen weer horen, doden worden opgewekt en aan armen wordt het goede nieuws bekendgemaakt. (Matteüs 11:2-5)

Nu zou je iets van die lijst van wonderen moeten herkenen die Jezus gebruikte om aan zijn discipelen uit te leggen wie hij is – de blinden worden ziende, de doden worden opgewekt enzovoort. Dit waren enkele tekenen die het oude testament beloofde die de komst van het koninkrijk van God zouden markeren. Jezus zag het koninkrijk van God niet als puur een toekomstige zaak, maar als een realiteit van het hier en nu!

20 Toen de Farizeeën Jezus vroegen wanneer het koninkrijk van God zou komen, antwoordde hij hun: ‘De komst van het koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, 21 en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’ (Lucas 17:20-21)

Jezus beschouwde dat het koninkrijk van God aan het aanbreken was in de geschiedenis door zijn bediening en onderwijs. In tegenstelling tot de profeten voor hem, sprak Jezus niet van het koninkrijk als een toekomstige realiteit, een hoop om aan vast te klampen en naar te verlangen. In plaats daarvan zag hij Gods koninkrijk aan het aanbreken in de geschiedenis door hem. Ziekte en dood, zonde en lijden, en de macht van de duivel – deze beschouwde Jezus te hebben verslagen en aan hem te hebben onderworpen als de inluider van Gods koninkrijk. In gelijkenis na gelijkenis sprak Jezus over de natuur van dit koninkrijk, de manier dat – ondanks de populaire verwachting – Gods koninkrijk niet met grote explosies gekomen was die de hemel in tweeën splitsten, maar rustig. Jezus geloofde dat hij Gods koninkrijk had ingeluid, en dat het zijn natuur was om langzaam en rustig te groeien onder zijn getrouwe volgelingen.

26 En hij [Jezus] zei: ‘Het is met het koninkrijk van God als met een mens die zaad uitstrooit op de aarde: 27 hij slaapt en staat weer op, dag in dag uit, terwijl het zaad ontkiemt en opschiet, ook al weet hij niet hoe. 28 De aarde brengt uit zichzelf vrucht voort, eerst de halm, dan de aar, en dan het rijpe graan in de aar. 29 Maar zo gauw het graan het toelaat, slaat hij er de sikkel in, omdat het tijd is voor de oogst.’
30 En hij zei: ‘Waarmee kunnen we het koninkrijk van God vergelijken en door welke gelijkenis kunnen we het voorstellen? 31 Het is als een zaadje van de mosterdplant, het kleinste van alle zaden op aarde wanneer het gezaaid wordt. 32 Maar als het na het zaaien opschiet, wordt het het grootste van alle planten en krijgt het grote takken, zodat de vogels van de hemel in zijn schaduw kunnen nestelen.’
(Marcus 4:26-32)

Jezus leerde voortdurend dat het koninkrijk een aanwezige realiteit was, hij handelde om te laten zien dat het aan de gang was, en hij toonde met werken en macht – genezingen, wonderen en duivel uitdrijvingen – dat het koninkrijk hier en nu er was. We zien het ook in zijn aanbod van vergeving aan de verschoppelingen van de maatschappij, zijn bereidheid om met zondaren te eten, en in zijn uitdaging aan het adres van het religieuze gevestigde orde van zijn dagen. Echter, Jezus ging verder dan dat:

Het koninkrijk wordt gezien in en door Jezus. Jezus was dapper genoeg om aan te kondigen dat het hij was, en niemand anders, die het koninkrijk inluidde. Of je dit egocentrisme of beginnend christendom wilt noemen, is het punt missen; Jezus geloofde vast dat hij was die God aangesteld had om het koninkrijk binnen te leiden [ 11]

Niettemin zou het te simpel zijn te zeggen dat Jezus het koninkrijk van God als geheel in het hier en nu beschouwde. Jezus ontvouwde ook enkele duidelijke leringen over toekomstige aspecten van het koninkrijk van God. Bijvoorbeeld:

  1. Jezus beschouwde dat zijn eigen dood en opstanding een cruciale rol zou spelen in het ontvouwen van Gods koninkrijk. (Zijn lijden en executie voorspelt Jezus in een aantal teksten; bijvoorbeeld: Matteüs 12:40; 20:18; 27:63; Marcus 8:31; 9:31; 10:33-34; Lucas 9:22; Johannes 2:19-22).
  2. Jezus leerde zijn discipelen om uit te kijken naar, en te wachten op, de tekenen van het koninkrijk van God dat meer in zijn volheid aan het naderen was:

    [Jezus zei:]25 Dan zullen er tekenen zijn aan de zon en de maan en de sterren, en op aarde zullen de volken sidderen van angst voor het gebulder en het geweld van de zee; 26 de mensen worden onmachtig van angst voor wat er met de wereld zal gebeuren, want de hemelse machten zullen wankelen. 27 Maar dan zullen ze op een wolk de Mensenzoon zien komen, bekleed met macht en grote luister. 28 Wanneer dat alles staat te gebeuren, richt je dan op en hef je hoofd, want jullie verlossing is nabij!’
    29 Hij vertelde hun ook een gelijkenis: ‘Kijk naar de vijgenboom en al de andere bomen. 30 Als je ziet dat ze uitlopen, weet je dat de zomer in aantocht is. 31 Zo moeten jullie ook weten, wanneer je die dingen ziet gebeuren, dat het koninkrijk van God nabij is.
    (Lucas 21:25-31)

  3. Jezus keek vooruit naar een moment in de toekomst waarop degenen die hem volgden de voordelen zouden genieten van het koninkrijk dat hij aan het inluiden was:

    24 Toen ontstond er onder hen onenigheid over de vraag wie van hen de belangrijkste was. 25 Jezus zei tegen hen: ‘Vorsten oefenen heerschappij uit over de aan hen onderworpen volken, en wie macht heeft laat zich weldoener noemen. 26 Laat dat bij jullie niet zo zijn! De belangrijkste van jullie moet de minste worden en de leider de dienaar. 27 Want wie is belangrijker, degene die aanligt om te eten of degene die bedient? Is het niet degene die aanligt? Maar ik ben in jullie midden als iemand die dient.
    28 Jullie zijn in al mijn beproevingen steeds bij mij gebleven. 29 Ik bestem jullie voor het koningschap zoals mijn Vader mij voor het koningschap bestemd heeft: 30 jullie zullen in mijn koninkrijk eten en drinken aan mijn tafel, en zetelen op een troon om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël.
    (Lucas 22:24-30)

  4. Jezus weigerde om aan zijn volgelingen precies te onthullen wanneer het koninkrijk van God uiteindelijk in al zijn volheid zou komen, wanneer – kortom – de dag van het oordeel zelf zou aanbreken. Zijn discipelen probeerden voortdurend deze informatie uit hem te krijgen:

    6 Zij die bijeengekomen waren, vroegen hem: ‘Heer, gaat u dan binnen afzienbare tijd het koningschap over Israël herstellen?’ 7 Hij antwoordde: ‘Het is niet jullie zaak om te weten wat de Vader in zijn macht heeft vastgesteld over de tijd en het ogenblik waarop deze gebeurtenissen zullen plaatsvinden. 8 Maar wanneer de heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde.’ (Handelingen 1:6-8)

Hoe dan kunnen we samenvatten wat Jezus over het tijdschema van het koninkrijk onderwees? Wat je ook denkt van Jezus en het koninkrijk – en, omdat we zagen dat Jezus hierover het meeste sprak, is het belangrijk voor moslims om erover na te denken – is het van levensbelang om deze toekomstige en huidige elementen samen te nemen. George Ladd heeft een ander diagram gemaakt om Jezus’ kijk te illustreren, vervangend het traditionele joodse twee-tijdperkenmodel dat we eerder zagen: [ 12]


Jezus geloofde duidelijk dat hij het lang van te voren beloofde koninkrijk van God aan het inluiden was. De toegang ertoe werd bepaald hoe je op hem antwoordde. Degenen die het eeuwig leven in Gods koninkrijk zullen binnentreden en genieten wanneer het uiteindelijk in al zijn glorie en luister komt, zijn degenen die hem volgen. Het koninkrijk was nu aangebroken, het was zaak om nu op Jezus te antwoorden, niettemin zou het koninkrijk uiteindelijk alleen in de toekomst volledig aanbreken, met Jezus tweede komst.

16 Jezus vervolgde: ‘Iemand wilde een groot feestmaal geven en nodigde tal van gasten uit. 17 Toen het tijd was voor het feestmaal, stuurde hij zijn dienaar naar de genodigden om tegen hen te zeggen: “Kom, want alles is klaar.” 18 Maar een voor een begonnen ze zich te verontschuldigen. De eerste zei: “Ik heb net een akker gekocht, die ik beslist moet gaan bekijken. Tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 19 En een ander zei: “Ik heb vijf span ossen gekocht en ik ga ze keuren; tot mijn spijt kan ik de uitnodiging niet aannemen.” 20 Weer een ander zei: “Ik ben pas getrouwd en daarom kan ik niet komen.” 21 Toen de dienaar teruggekomen was, bracht hij zijn heer verslag uit. De heer des huizes ontstak in woede en zei tegen zijn dienaar: “Ga vlug de stad in en breng uit de straten en stegen de armen en kreupelen en blinden en verlamden hierheen.” 22 Toen de dienaar hem kwam melden: “Heer, wat u hebt opgedragen is gebeurd, en nog is er plaats,” 23 zei de heer tegen hem: “Ga naar de wegen en de akkers buiten de stad en nodig iedereen met klem uit, want mijn huis moet vol zijn. 24 Ik zeg jullie: niemand van degenen die eerst uitgenodigd waren, zal van mijn feestmaal proeven.”’ (Lucas 14:16-24)

Jezus’ boodschap was hier – net als in andere overeenkomstige gelijkenissen – direct en duidelijk. Je kunt dit als volgt samenvatten:

Het eerste publiek kan nauwelijks de rode raad van de gelijkenis hebben gemist. Jezus zegt tegen hen: Gods messias is hier. Hij nodigt je uit voor het Messiaanse banket van de dag van verzoening. Het banket is nu klaar. Weiger het niet! Want als je dat doet (met je belachelijke excuses) zullen anderen vanuit de groep van verworpenen van Israël je plaats opvullen, en zal (in de toekomst) een uitnodiging uitgaan naar de heidenen. Het banket zal zonder jullie verdergaan. Het zal niet worden geannuleerd of worden uitgesteld. Het [koninkrijk] van God] is aangebroken. Antwoord op de uitnodiging of weiger deelname in Gods verzoening. [13]

De vraag waarmee lezers vandaag de dag wellicht ook worden geconfronteerd is een overeenkomstige: “Welke zwakke excuses heb ik tegen Jezus’ uitnodiging om deel te nemen aan het koninkrijk van God?” Ik hoop en bidt dat deze artikelen je fris laten kijken naar de historische Jezus, de uit vlees en bloed bestaande eerste eeuwse jood die preekte, leerde en met machtige werken het koninkrijk van God liet zien. Dat het excuus: “Ik dacht nooit over Jezus behalve dan de enkele referenties in de koran” je niet afhouden van het messiaanse banket waartoe Jezus allen uitnodigt die hem volgen. En dat op de dag van verzoening, waarop Gods koninkrijk groots in al zijn volheid in de geschiedenis aanbreekt, je aan die tafel mag plaatsnemen.

Conclusie

Om de historische Jezus van Nazaret te begrijpen moet je zijn onderricht over het koninkrijk van God begrijpen, dat zo centraal in zijn boodschap aanwezig is. Jezus leerde dat het koninkrijk nu door zijn bediening aan het aanbreken was, en dat je door hem te volgen dat koninkrijk kan binnentreden:

In zijn proclamatie van het koninkrijk van God stond Jezus stevig op oudtestamentische grond. Tezelfdertijd was hij een onderwerp aan het proclameren dat ieder joodse hart sneller deed kloppen. Niettemin nam Jezus dit concept en transformeerde het van een kleingeestig nationalistische hoop naar een universele, geestelijke orde waarin de mensheid de vervulling zou vinden van zijn ultieme begeertes voor rechtvaardigheid, gerechtigheid, vrede, blijheid, vrijheid van zonde en schuld, en een herstelde relatie met God. Gegeven het feit dat het basis menselijke probleem van zonde en vervreemding van God net zo waar vandaag de dag is als nooit tevoren, moet de boodschap van het koninkrijk van God nu even grote relevantie hebben als dat het ooit heeft gehad [14]

Opnieuw wekt dit voor moslims serieuze vragen op wanneer zij Jezus beschouwen, in het bijzonder in het licht hoe de koran hem presenteert. Zelfs door Jezus’ relatie met God terzijde te leggen – een vraag die vaak in het hart van besprekingen tussen christenen en moslims ligt – past de historische Jezus niet in het gat waarin de koran hem wenst te stoppen. Jezus past het etiket “slechts profeet” niet, hij beschouwde zichzelf veel, veel meer dan dat. We hebben in deze serie gezien dat Jezus niet geloofde dat na hem een toekomstige profeet zoals Mohammed zou komen en, als je weet wat het betekent om Jezus “messias” te noemen, dat je dan niet kunt geloven dat een toekomstige profeet zoals Mohammed nodig was. Opnieuw zagen we dat het van tweeën één moet zijn: ofwel je kiest voor Jezus en zijn onderwijs en prediking ofwel je kiest voor Mohammed. Echter, voor beiden tegelijkertijd kiezen is onmogelijk.

De werkelijke, historische Jezus van Nazaret proclameerde dat Gods koninkrijk in de geschiedenis aan het aanbreken was en dat je hem kon volgen en er deel van kon zijn. Met het koninkrijk komt de belofte van vergeving van zonden, het breken van de macht van zonde en kwaad en – uiteindelijk – de belofte en hoop van leven na de dood in Gods koninkrijk. Je kunt Jezus en zijn boodschap aanvaarden of, zoals degenen met de zwakke excuses in de gelijkenis, het verwerpen en niet deelnemen aan het koninkrijk van God op de glorieuze dag van verzoening.

Voetnoten en referenties

[1] Johannes P. Meier, A Marginal Jew (Volume 2) : Mentor, Message, and Miracles (New York: Doubleday, 1994) p237.

[2] Yahweh is de naam van God, volgens het oude testament, eerst door God aan Mozes geopenbaard bij de brandende struik (Exodus 3). De naam wordt in de Hebreeuwse tekst van het oude testament meer dan 6.000 keer gebruikt.

[3] George E. Ladd, A Theology of the New Testament, Cambridge: The Lutterworth Press, 1994, p58.

[4] We zeggen een ander uniek venster omdat we natuurlijk ook over de geschriften beschikken van Josephus, Rabbijns materiaal die de periode weerspiegelen, Romeinse historici zoals Tacitus en, natuurlijk, de evangeliën zelf. De dagen dat historici de evangeliën met extreme historisch scepticisme bekeken zijn – gelukkig – voorbij.

[5] N.T. Wright, The New Testament and the People of God, London: SPCK, 1997, p307.

[6] Ondanks het feit dat veel moslims niet begrijpen wat het betekent om Jezus “messias” ( al-masieh) te noemen. Zie het tweede deel van De zoektocht naar de verloren Jezus voor een precieze uitleg van wat de term “messias” betekent en hoe Jezus het begreep.

[7] Zie N.T. Wright, The Challenge of Jesus, London: SPCK, 2000, p20-21. Dit boek wordt aanbevolen voor degenen die deze serie volgen

[8] George R. Beasley-Murray, 'The Kingdom of God and Christology in the Gospels' in Joel B. Green & Max Turner ( editors), Jesus of Nazaret: Lord and Christ : Essays on the Historical Jesus and New Testament Christology( Carlisle: Paternoster Press, 1994) 22-36, p26-27.

[9] Een thema dat ook naar voren komt in een bekende passage in een ander evangelie:

[Jezus zei tot zijn discipelen:]1 Wees niet ongerust, maar vertrouw op God en op mij. 2 In het huis van mijn Vader zijn veel kamers; zou ik anders gezegd hebben dat ik een plaats voor jullie gereed zal maken? 3 Wanneer ik een plaats voor jullie gereedgemaakt heb, kom ik terug. Dan zal ik jullie met me meenemen, en dan zullen jullie zijn waar ik ben. 4 Jullie kennen de weg naar waar ik heen ga.’ 5 Toen zei Tomas: ‘Wij weten niet eens waar u naartoe gaat, Heer, hoe zouden we dan de weg daarheen kunnen weten?’ 6 Jezus zei: ‘Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Niemand kan bij de Vader komen dan door mij. (Johannes 14:1-6)

[10] N.T. Wright, Jesus and the Victory of God, London: SPCK, 1999, p467.

[11] Scot McKnight, A New Vision for Israel: The Teachings of Jesus in National Context, Grand Rapids: Eerdmans, 1999, p118.

[12] George Ladd, A Theology of the New Testament, p67.

[13] Kenneth E. Bailey, Through Peasant Eyes: A Literary-Cultural Approach to the Parables in Luke, Grand Rapids: Eerdmans, 1980, p111.

[14] Chrys C. Caragounis, ' Kingdom of God/ Heaven' in Joel B. Green, Scot McKnight & I. Howard Marshall ( editors), Dictionary of Jesus and the Gospels, Leicester: IVP, 1992, 417-430, p430.


Zie de andere delen in deze serie:

Deel 1 Vragen stellen, antwoorden zoeken

Deel 2 De gedachten van de messias